Mild gekruid

maandag 3 november 2014

Klein mysterie 600 – Sint-Lambertuskerk

‘We wilden van Vierlingsbeek naar Venlo lopen en besloten in het midden te beginnen: Swolgen. Het was zaterdagmiddag en het miezerde, geen mens op straat. Moederziel alleen doorstonden we de aanblik van een monsterlijke kerk.’
De eerste drie zinnen uit het korte verhaal ‘Ontsnapping uit Swolgen’ van Koos van Zomeren, oorspronkelijk in 1989 gepubliceerd in Het scheepsorkest, hier overgenomen uit Als een god in Limburg (2004; Bruna). Vanuit Swolgen lopen Koos, z’n echtgenote Iris en de hond (ongetwijfeld Rekel) langs plukjes hei, maïs, doorgeschoten asperges, ‘akkers met rozen’ en ‘varkensschuren’ naar Venlo. Daar overnachten ze. De volgende morgen sporen ze naar Vierlingsbeek. Van daar gaat het weer terug richting Swolgen. In Wanssum drinken ze koffie en klinken Junge komm bald wieder en Schön ist die Jugendzeit op uit de jukebox. ‘Echt waar.’
‘Een kleine twee uur later naderden we Swolgen. De lompe toren deed afbreuk aan het gevoel van voldoening, waarmee men een wandeling hoort te besluiten. We passeerden een weilandje, dat lag ingeklemd tussen asfaltweggetjes en onduidelijke schuren. Het ritselde van het leven: tientallen witte kwikstaarten, waaronder zeker vier gele. Allemaal vrolijk onderweg naar Afrika. God mag weten waarom ze uitgerekend dit weilandje als springplank gebruikten. Misschien waren ze moed aan het verzamelen om langs die toren te gaan.’
Wat zou er aan de hand zijn geweest met Koos toen hij deze woorden aan het papier toevertrouwde? Ruzie met Iris? Zorgen om de gezondheidstoestand van Rekel? Beginnende midlifecrisis (hij is van 1946)? Gewoon even de weg kwijt? Want hoe hoog ik Koos van Zomeren ook heb zitten – zoals ik tegenwoordig de NRC dagelijks begin met de column van Frits Abrahams, zo deed ik dat tussen 1992 en 1995 met de prachtige miniatuurtjes van Koos – met die diskwalificaties van de Swolgense kerk(toren) kan ik ’m toch niet helemaal volgen.
Begrijp me goed: ik zou heus niet willen beweren dat die toren rank is. En de Sint-Lambertuskerk in haar geheel is misschien geen toonbeeld van elegantie. En duidelijk, te duidelijk misschien, vallen de verschillende bouwfasen aan de kerk af te lezen. En de toren en het schip met koor vloeken misschien wel enigszins met elkaar.
Maar om de toren nu ‘lomp’ te noemen en de hele kerk ‘monsterlijk’ is dan wel weer het andere uiterste. Of zit m’n (gemeentelijk) chauvinisme me hinderlijk in de weg en heeft Koos gewoon gelijk?

1 opmerking: