Mild gekruid

maandag 20 augustus 2012

Klein mysterie 366 – Hond (1)

Hoewel ze het meestal prima met me kunnen vinden, heb ik het niet zo op honden. Vooral niet op grote honden. En al helemaal niet op grote honden midden op een onverharde weg door een stil en donker bos. Toch gebeurde er niets toen ik vrijdagavond tegen half negen een grote bruine hond voorbij fietste die midden op de Grensweg, een ballastweg door de Paes, stond. Hij keek mij aan, ik keek hem aan en dat was het dan. Opgelucht fietste ik verder.
Na enkele honderden meters begon het te knagen. Was het niet vreemd, zo’n grote bruine hond helemaal alleen in een stil en donker bos terwijl het al bijna begon te schemeren? Hij zou toch niet door z’n baasje zijn achtergelaten? Of had ik z’n baasje over het hoofd gezien? Natuurlijk had ik z’n baasje over het hoofd gezien! Kon niet anders. Voor de zekerheid toch maar even teruggefietst.
Geen baasje, wel nog steeds de hond. Bek wagenwijd open en hijgend. Kwam niet naar me toe, rende ook niet voor me weg.
Wat te doen? Ik besloot een stuk door te fietsen en daarna nogmaals terug te gaan, in de hoop dat Brownie dan verdwenen zou zijn en daarmee tevens het dreigende probleem. IJdele hoop. Ook tien minuten later bevond hij zich nog altijd op dezelfde plek, nu zittend in de berm.
Ik moest iets. Maar wat? Politie bellen? De dierenambulance? Wacht, goddelijke ingeving: 114. Red een dier, bel één één vier. Dat ik daar niet eerder op was gekomen! Dit nummer is niet in gebruik. Kan niet waar zijn. Zou Dion Graus daar al weet van hebben? Nieuwe poging. Dit nummer is niet in gebruik. Wel godverdegodver. (Later blijkt dat 114 tussentijds is veranderd in 144; klik hier.)
Dan toch maar de politie bellen. ‘Ik sta hier in een stil en donker bos bij een hond waarvan ik vermoed dat ie door z’n baasje is achtergelaten.’
‘Heeft u ’m gevangen, meneer?’
‘Nee. En ik vermoed dat hij zich ook niet laat vangen.’
‘Dan kunnen we helaas niets voor u betekenen, meneer. Als u ’m vangt, schakelen wij de dierenambulance in. Tot ziens.’
Duidelijk. Dat ging dus niets worden. Met een schuldgevoel van hier tot gunder fietste ik terug naar huis.
‘Je zou ’m een emmer water kunnen brengen’, aldus M. die ik telefonisch verslag deed van het gebeurde. Hoewel het inmiddels bijna donker was, was dat in de gegeven omstandigheden inderdaad misschien maar het beste – voor de hond en voor mijn gemoedsrust. Met een emmer water op de achterbank (pas een dag later realiseerde ik me dat een lege emmer en een paar volle flessen water praktischer was geweest) reed ik terug naar de Grensweg. Brownie zat nog op z’n post, zag ik al van verre in het schijnsel van de koplampen.
Water! Daar had meneer wel belangstelling voor. Dat wil zeggen: pas nadat ik me op veilige afstand had begeven. Vangen zou er dus zeker niet bij zijn. Héél groot was z’n dorst nu trouwens ook weer niet: na een kwart liter hield ie het verder wel voor gezien, hoe ver ik me ook verwijderde. Ik wenste Brownie een goede nacht en reed terug naar huis.
De volgende ochtend begaf ik me weer naar de Grensweg. Geen hond meer te zien.
Iemand enig idee wat er van Brownie (na internetrecherche houd ik het op een Ierse setter) geworden is?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten