maandag 19 maart 2012

Intermezzo – Voskuil

Sinds 1991 ken ik aan elk gelezen boek een waardering toe, uiteenlopend van een 1 (voor de moeite) tot een 5 (uitmuntend). Er gaan jaren voorbij dat ik geen 5 uitdeel, maar de voorbije week was het weer eens zover. De eer ging ditmaal naar:
De buurman bracht me ertoe de bladzijden 705 tot en met 713 van deel 4 van Het Bureau (ook een 5) te herlezen.
Daarin doet Voskuil verslag van het bezoek dat z’n alter ego Maarten Koning op 14 juli 1977 aan Horst en Meterik bracht (zie ook hier). Voskuil, als volkskundige werkzaam bij het Instituut voor Dialectologie, Volks- en Naamkunde (‘Het Bureau’), sprak die dag in Meterik onder meer met de bakkers Litjens en Steeghs (vermoedelijk de oervader van die overheerlijke kersenkruimelvlaai).
Voskuil noemt Litjens (p. 711) ‘geen onaardige man, wel een schuwe man, en veel te jong voor de tijd waarover Maarten hem wilde interviewen’. En dan gaat het verder: ‘Hij [Litjens] bleek dan ook met dat interview (…) zo in zijn maag te hebben gezeten dat hij die ochtend naar zijn vroegere baas was gereden. Die had aangeboden hem te helpen. Een man van 85. Maarten deed of hij van het vooruitzicht watertandde, maar zijn hoofdpijn was al in een stadium waarin het hem allemaal geen mieter meer kon schelen. Kome wat kome.’ De man van 85 is Steeghs. ‘Maarten probeerde hem in het begin nog de kant van het vak op te krijgen, maar tenslotte gaf hij het op en liet hem de vrije loop.’
Wat gebeurt er als je twee bejaarde Horster bakkers ‘de vrije loop’ laat? De romancier Voskuil vond het helaas niet het vermelden waard. De volkskundige Voskuil wel. Hij publiceerde de dialoog tussen de twee bakkers bijna letterlijk in Twaalf bakkers en twee bakkersdochters in gesprek met J.J. Voskuil (Wageningen/Arnhem 1978). Vele bladzijden lang oeverloos gezwam. Prietpraat in het kwadraat. Het prachtige Horster dialect gereduceerd tot weerzinwekkend Brabogebrabbel. Als je maar stug door blijft lezen, wordt het nog hilarisch ook. De Meterikse toneelvereniging Tovri zou het eens als toneelstuk moeten opvoeren. Ter illustratie een kort fragment (p. 123), dat begint met bakker Steeghs (‘S’) die verhaalt over een bezoek dat de moeder van Litjens (‘L’) hem eens bracht (klik op de afbeelding om haar te vergroten):
‘Deur ziete dit en deur ziete dat, waar?’ … En zo gaat het dus nog bladzijden lang door. Inderdaad om barstende hoofdpijn van te krijgen. Vergelijk dat eens met de manier waarop Voskuil in Het Bureau het einde van het gesprek met de beide bakkers beschrijft (p. 712):
‘Moet ge niet nog naar de trein?’ vroeg Steeghs onverwacht, toen ze met hun tweede biertje voor zich zaten.
‘Ik heb geen haast,’ verzekerde Maarten, hoewel hij het liefst meteen was opgestapt. Maar daartegen verzette zijn aard zich. Waar hij ook was, hoe ellendig hij zich ook voelde, hij stapte pas op lang nadat hij gezegd had dat hij waarachtig eens moest opstappen, een manier om te laten merken dat hij het samenzijn oergezellig vond. Hij dacht eraan dat dat Nicolien [zijn echtgenote] altijd geweldig irriteerde. Nicolien vond dat je naar huis moest gaan als je zei dat je naar huis moest gaan. Maar vandaag was ze er niet bij. Hij kon zich helemaal uitleven. Ze liepen met z’n drieën de bakkerij in. Litjens haalde een Limburgs roggebrood voor hem uit de diepvries, als aandenken, en daarna belde Maarten juffrouw Janssen. Tien minuten later was ze bij hem.
Voskuil zou voor iedereen verplichte dagelijkse kost moeten zijn. Dat wil zeggen: de romancier Voskuil.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten