Onder het motto ‘Het weblog kan wel wat vers
bloed gebruiken’ (shame on me) ontving ik van Jan Duijf (Kloosterstraat Horst)
het volgende kerstverhaal:
ONDERWEG NAAR HET KERSTDINER
ONDERWEG NAAR HET KERSTDINER
In de week voor Kerst is het bij mij thuis een komen en gaan van kennissen, buren en familie. De bezoekers leveren onwetende en onvrijwillige kandidaten af voor de traditionele ereplaats op de feestmaaltafel. De meegebrachte konijnen zijn misschien niet meer de puur heidense offerdieren uit vervlogen tijden, maar vormen wel degelijk een onmisbare schakel in het dichterbij brengen van de vrede op aarde. En dat lukt in ons katholieke stukje wereld toch het beste met een volle bolle buik na een copieuze maaltijd, met konijn als hoofddis.
Het is in ons dorp van oudsher de gewoonte dat de gezinnen
zelf konijnen voor de slacht houden. Een nuttige erfenis uit een armoedig
verleden. Veel konijnenfokkers zijn te lui of te laf om zelf hun vetgemeste
moer of rammelaar te slachten, daarom is mijn vader in de donkere decembermaand
de onbezoldigde, brute konijnenslager van het Kerkhofpaadje.
Pap fokt zelf konijnen, en het is mijn taak om de dieren van
groenvoer te voorzien: klaver en ‘stoebe’, de bladeren en wortels van de
paardenbloem. Met veel liefde en geduld steek ik de planten op het terrein van
de Katholieke Jeugd Vereniging. Ik gebruik hiervoor een gekarteld broodmes met
een zwart kunststoffen handvat. Mijn vader fokt de konijnen om ze op te eten.
Ik voer de Hollanders en Vlaamse reuzen, omdat ik van ze houd.
Al die kerstkonijnen worden door pap vakkundig met een
genadeloze karateklap achter de oren kasje wijlen gemaakt. De beesten geven
geen kick. ‘Ze lijden geen pijn’, zegt mijn zorgzame en blauwogige moeder. Nee
mam, behalve dan dat ene zwart-witte: mijn eigen lievelingskonijn. Een felle
siddering schiet door mijn lijf als het diertje door mijn vader wordt vermoord.
De scherpe en nare konijnengil gaat bij mij door merg en been. Ik heb nog nooit
eerder een konijn welk geluid dan ook horen voortbrengen. De konijnenschreeuw
galmt bij mij na in een jarenlang aanslepende, bedorven kerstbeleving.
In plaats van een scalpel gebruikt pap een met engelengeduld
geslepen aardappelschilmesje. Vlijm en vlijmscherp moet dat zijn. Tussen het
slijpen door voelt vader voorzichtig tastend met zijn vingertoppen of het
‘petattemeske’ al scherp genoeg is. Als een volleerd slijper benut hij een
aantal hoekstenen in de deuropening van de waskeuken om die perfecte conditie
te bereiken. De slijpsporen in de muur zijn nu nog zichtbaar als een ingekerfd
verleden.
Het slachten zelf verloopt volgens een vast ritueel. De
Hollander wordt eerst met ruw bonentouw pootje voor pootje opgehangen aan de
onderste tak van de oude suikerperenboom op de binnenplaats. Op de plek waar
anders onze kinderschommel hangt, vallen nu schommelen en bungelen, leven en
dood samen.
Mijn vader trekt het konijn vervolgens kundig de zachte
bontjas uit, en als een geboortewonder, als een plotselinge, onaangekondigde
metamorfose, komt tevoorschijn: een nog in de winterkou na-dampend,
doorschijnend lichaam; een lichtroze huid met duizenden bloedadertjes; vage
orgaancontouren en duidelijke skeletvormen. Het beestje hangt dan dood te
wezen. Er is bijna geen druppel bloed gevloeid.
Een zoete, weeïge geboortegeur verspreidt zich in de koude
buitenlucht en dringt langzaam mijn neus binnen. Ik voel me misselijk worden,
maar blijf met ingehouden adem kijken. Licht zwetend, angstig en dapper
tegelijk, kijk ik met een mengeling van afschuw, boosheid en bewondering naar
de soepele slachtvaardigheid van mijn vader. Mijn dierbare konijn is gevild.
Waar is dat voor nodig? Een eerste, nog onbegrepen, twijfel aan de autoriteit
van vader en godsdienst sluipt mijn leven binnen. Ik weiger voortaan om konijn
te eten.
Het lieve konijntje heeft de bontsokjes nog aan.
Jan Duijf (Kloosterstraat Horst)
Jan Duijf (Kloosterstraat Horst)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten