‘Ik moet die jongen Freelink gaan zoeken. Het gevolg daarvan is uiteraard de feestelijke keet die in de slaapzaal zal losbreken voordat ik halverwege de trap ben. Daar bevind ik me al in mijn opbollende losse kloosterkleed zonder iets eronder, wat merkwaardig aanvoelt aan benen en hoger. Licht aan in het trappenhuis, al heb ik geen licht nodig, ik vind de treden en neem de draaiingen zo wel, hand aan de leuningen met de erop vastgeschroefde ijzeren knoppen. Schrijlings van de leuningen roetsjen laat het jonge volk vanwege die knoppen vanzelf buiten beschouwing.’
Fragment (bladzijde 32-33) uit Het hout,
een roman van Jeroen Brouwers uit 2014. Een meesterlijke roman. Stond al drie
jaar op m’n lijstje, nu pas aan toegekomen. Waarom heeft de afgelopen jaren
niemand tegen me gezegd dat ik Het hout
met voorrang móest lezen? Enfin. Waar het me in het fragment om gaat, is die
trap. Ruim twee jaar geleden schreef ik in een in nostalgie gedrenkt stukje
over de voormalige Weisterbeekschool (klik hier):
‘De monumentale, metersbrede granieten trap – hét pronkstuk van het gebouw – die zich op de helft splitste en door uitslijting plaatselijk spekglad was. De ijzeren knopjes op de houten trapleuningen die moesten voorkomen dat durfals zich naar beneden lieten glijden.’
De Weisterbeekschool werd in 1984 verbouwd tot appartementencomplex. Uit
datzelfde stukje: ‘Na de verbouwing was
de school mijn school niet meer. Uit confrontatieangst heb ik sinds 1984 nooit
meer voet gezet in het gebouw.’ Met andere woorden: de vrees dat De Trap en
andere essentialia verkamezöld waren,
won het meer dan dertig jaar lang van mijn nieuwsgierigheid. Maar
omstandigheden maakten dat ik dit voorjaar de confrontatie met De Trap (of wat
ervan restte) niet langer uit de weg kon gaan.
Ergens in maart druk ik aan de achterzijde op een bel. Enkele seconden later gaat de deur die toegang verschaft tot het gebouw met een licht gezoem van het slot. Knikkende knieën, bonzend hart. Voorportaal. Centraal de deur
naar de kelder. Zoals het was, zoals het hoort. Mooi. Blik door de openstaande kelderdeur.
Oogt even angstaanjagend als toen. Verlicht desondanks de spanning.
Door een van de twee smalle gangen die de kelderdeur flankeren. Dan: een witte
muur in plaats van de dubbele klapdeuren met glas in roedeverdeling. Gecentreerde
brandslang. Daarboven niet-gecentreerd raam met melkglas. Daaronder,
gecentreerd, Verboden rijwielen te
plaatsen. Shit. Waar is de schoonheidscommissie als je haar nodig hebt? Hadden
die klapdeuren trouwens wel een roedeverdeling?
Volgende klap: geen spoor meer van de lange, brede, donkere, betegelde gang met
zijn fantastische akoestiek. Ook hier muren. En deuren. Dondert nu even niet.
Want: De Trap. In volle glorie!
Min of meer dan. Smeedwerk: intact. Granieten trap: intact. Uitslijtingen in
granieten trap: helemaal intact. Lokale gladheid: intact.
Houten leuningen: intact. IJzeren knopjes: foetsie.
Verwijderd door jong volk dat schrijlings van de leuningen wenst te roetsjen
dan wel durfals die zich naar beneden wensen te laten glijden? Zo ja: vooral zo
laten en mij s.v.p. een keer demonstreren, leuningroetsjers moeten worden gekoesterd.
Zo nee: wurm de gaatjes open en rehabiliteer de ijzeren knopjes. Als Horster
hommage aan Jeroen Brouwers en zijn meesterlijke roman.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten