Begin jaren vijftig legde het Horster wegenbouwbedrijf Janssen de Jong een
weg aan in Haïti (klik hier). Ruim vijftig jaar later schreef ik daarover een
boek, waarin de aandacht vooral uitging naar de belevenissen van de medewerkers
van Janssen de Jong in Haïti. Een van de mensen met wie ik sprak was machinist
en uitvoerder Kuëb Rongen (1928-2009), die van 1945 tot 1993 werkzaam was bij
Janssen de Jong. Hierbij enkele fragmenten uit dat gesprek.
Over de voorbereiding
‘Niemand was verplicht mee te gaan, maar er was in die tijd heel weinig werk.
Ik was 24, niet getrouwd, dus het was toch wel een hele belevenis. We werden er
totaal niet op voorbereid. Je wist gewoon dat je de wildernis inging, meer niet.
Er werd helemaal niet bij stilgestaan of het een zwaar karwei zou worden. Toen
we er in het begin zaten dacht ik dat ik het er nog geen twee weken uit zou
houden, zo warm was het. 48 graden was geen uitzondering.’
|
Kuëb Rongen poseert in Haïti voor een zogeheten grader.
|
Over de heenreis
‘Jo de Jong kwam bij me: ik kon met het vliegtuig gaan of met de boot. Ik
vroeg hem wat dit inhield. Hij kon dat heel mooi vertellen. Hij zei dat de boot
in elke haven aanlegde en dan in Zuid-Frankrijk in een haven zou blijven liggen
totdat het mooi weer was om dan, hop, de oversteek te maken. Dat sprak me wel
aan. In werkelijkheid voer het schip vanuit Rotterdam rechtstreeks naar de
Azoren. Het schip was een coaster, de Ariel. Dat was zo’n schuit die je hier
wel over de Maas ziet varen. We waren een maand onderweg. Ik ben soms zo ziek
geweest, dat ik hoopte dat het schip zou vergaan.’
|
Kuëb Rongen in 2007 op de foto met een Caterpillar die in Haïti werd gebruikt. |
Over het werk
‘Het materiaal was absoluut niet geschikt voor het werk daar. We werkten
ook teveel met oude spullen. Later is er nieuw materiaal uit de Verenigde
Staten gekomen. In de regenmaanden was er soms zeventig procent verlet. Als het
er regende, dan regende het ook goed. Dan kon je echt niet verder dan twintig
meter kijken. We hadden zelf geen grondstoffen. Om de viaducten te maken,
moesten met emmers stenen worden gezocht. Daar werd de plaatselijke bevolking
voor ingeschakeld. Ze droegen de emmers op hun hoofd. De inlanders kwamen gewoon
op het werk af, er heerste een enorme werkloosheid.’
|
Op het strand in de baai bij Fort Liberté. Van links naar rechts Piet Schoeber, Kuëb Rongen, Wim van Helvoort en Huub Lenssen. |
Over de Haïtianen
‘De communicatie met de inwoners daar verliep in het begin heel moeizaam.
Ze hadden hun eigen Creoolse taal en daarnaast spraken ze Frans. Het heeft wel
een tijdje geduurd voordat dat een beetje ging lopen. Mensen hadden er heel
weinig of geen school gehad. Vrouwen zaten er in de verdrukking. Dat waren nog
echte slaven. Er waren mannen met meerdere vrouwen. De burgerlijke stand
bestond er niet. Als je mensen vroeg hoe oud ze waren, wisten ze sowieso de
datum al niet. Maar ze gingen dan aan het rekenen: “Toen ik vroeger klein was,
weet ik nog dat er die of die president was.” Die presidenten bleven nooit
lang, dus zo konden ze toch min of meer uitrekenen hoe oud ze waren.’
|
Van links naar rechts Kuëb Rongen, Grad Driessen en Piet Schoeber ontspannen in de tuin van een hotel in Port-au-Prince. |
Over de zondagen
‘Op zondag waren we meestal vrij. We waren toen nog zo gelovig dat we dan
naar de kerk gingen. In Trou was een Belgische pater die wekelijks de mis deed.
Het kerkje lag vlak bij ons verblijf. Vanuit bed keken we zo op het altaar. De
pater kwam elke zondag bij ons eten. Op zondag ging ik ook wel eens naar zee,
met Piet Schoeber en Huub Lenssen. Grad Driessen ging de zee niet in. We gingen
ook vaak mee op de boot van Jo en Nelly de Jong om te vissen.’
|
Van links naar rechts Kuëb Rongen, Piet Schoeber, Johan de Jong, Toon Geurtjens en Jo Janssen op de foto met de Belgische pater. |
Over het contact met het thuisfront
‘De communicatie met Nederland verliep moeizaam. Telefoon was er niet, het
meeste contact verliep per brief en af en toe eens een telegram. Ik had in die
tijd een vriendin, we schreven elkaar brieven. Grad Driessen kreeg op een
gegeven moment een telegram. “Kind geboren, alles goed”, stond erin. Maar of
het nu om een zoon of dochter ging, stond er niet in! Het heeft nog weken
geduurd voordat hij erachter kwam dat hij vader was geworden van een zoon,
Ger.’
|
Kuëb Rongen (tweede van links) klaar voor de terugreis met de Dakota die enkele weken later zou verongelukken. |
Over de terugreis
‘Iedereen ging met het vliegtuig terug, niemand meer met de boot. De reis
ging met een Dakota, de Willem Bontekoe, en duurde alles bij elkaar ook nog een
week. Dat vliegtuig is een week later in zee gestort, wij hebben er de een na
laatste vlucht mee gemaakt. Begin augustus 1954 kwamen we op Schiphol aan. Piet
Schoeber kwam ons ophalen, daar zijn we mee naar Horst gereden. De vlag hing
niet uit en er was ook geen speciaal welkom. Na thuiskomst heb ik veertien
dagen vakantie gehad en daarna begon het gewone werk weer.’
Ik weet dat in die tijd Lei Versteegen ook daar heen ging voor janssen en de jong, hier was geen werk hij is alleen gegaan en later is zijn familie nagekomen, het was zwaar werk daar en hij deed de berekening voor het waterwerk heb ik begrepen en voor de bruggenbouw,van daaruit is hij naar Usa geimigreed en zelf een bedrijf begonnen voor katoenpluk machines hij slijpte de mesjes ervan die konden dan langer gebruikt worden, dit was goiedkoper, hij reisde door heel usa met zijn zi=onn,
BeantwoordenVerwijderen