Ger Gubbels beweerde drie jaar geleden op de 1e Horster Olifantenpaadjesavond
dat de Carthageense veldheer Hannibal in 218 voor Christus het eerste
olifantenpaadje zou hebben gecreëerd (klik hier). Anderen hoor je wel eens
zeggen dat olifantenpaadjes van alle tijden zijn. Bewijzen dat het zo is, is in
beide gevallen even lastig als bewijzen dat het niet zo is: ik heb zo’n
donkerbruin vermoeden dat in het verleden nooit zo heel veel schriftelijk is
vastgelegd over olifantenpaadjes. Daarom ben ik er eerlijk gezegd best trots op
een document uit 1703 (weliswaar 1921 jaar na Hannibal, maar toch) te hebben
ontdekt waarin het maken én gebruiken van olifantenpaadjes aan de kaak wordt
gesteld. En wat het helemaal mooi maakt, is dat het een Horster document is!
Het gaat om een verordening die schout (zeg maar
burgemeester) Reinier van Eindt op 6 december 1703 uitvaardigde in naam van de
heer van Horst, Johan Willem van Wittenhorst. De verordening behoort tot het archief
van het dorpsbestuur van Horst (inventarisnummer 304) dat op zijn beurt
onderdeel is van het gemeentelijk archief (een archief dat weggestopt in de
kelder van het gemeentehuis een kommervol bestaan leidt, een gemeente met zo’n rijke
geschiedenis volstrekt onwaardig, maar dat voor nu terzijde).
Van Eindt schrijft dat vele Horstenaren blijkbaar niet genoeg hebben aan de openbare wegen, stegen en straten en er niet voor terugschrikken op particulier terrein ‘wegen ende voetpaden [te] maecken’. Met als gevolg schade aan de gewassen. De boosdoeners menen het zich zelfs te kunnen permitteren andermans heggen en tuinen te vernielen ‘om hunnen doorganck te gemaeckelijcker te maecken’. Gedrag dat ‘geensints en can woirden toegelaeten’ en daarom hangt makers en gebruikers van de paden voortaan een boete van een gulden boven het hoofd (klik op de afbeelding om haar te vergroten).
Van Eindt schrijft dat vele Horstenaren blijkbaar niet genoeg hebben aan de openbare wegen, stegen en straten en er niet voor terugschrikken op particulier terrein ‘wegen ende voetpaden [te] maecken’. Met als gevolg schade aan de gewassen. De boosdoeners menen het zich zelfs te kunnen permitteren andermans heggen en tuinen te vernielen ‘om hunnen doorganck te gemaeckelijcker te maecken’. Gedrag dat ‘geensints en can woirden toegelaeten’ en daarom hangt makers en gebruikers van de paden voortaan een boete van een gulden boven het hoofd (klik op de afbeelding om haar te vergroten).
Het ultieme bewijs dat Horstenaren al in 1703 anarchisten
waren! Geweldig toch? En wat een machtig gevoel ook, om als hedendaags gebruiker
van Horster olifantenpaadjes in een eeuwenoude traditie te staan.
Ik moet overigens bekennen wel even te hebben getwijfeld over openbaarmaking van deze vondst. Voor je het weet gaan onze huidige
bestuurders ermee aan de haal en introduceren ze een olifantenpaadjesbelasting
of verklaren de verordening uit 1703 nog altijd van toepassing – het olifantenpaadje
als melkkoe. Dat ik toch ben overgegaan tot publicatie heeft te maken met mijn
rotsvaste vertrouwen in het anarchisme van de Horstenaar: wat Johan Willem van
Wittenhorst en Reinier van Eindt en consorten niet is gelukt, zal Kees van
Rooij cum suis evenmin lukken.
Olifantenpaadjes forever!
Olifantenpaadjes forever!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten