Een deskundige jury
heeft het verhaal getiteld Lucia, geschreven
door Geert van den Munckhof, uitgeroepen tot winnaar van de Horst-sweet-Horst-schrijfwedstrijd.
Klik hier voor een korte evaluatie van de wedstrijd en klik hier voor het
juryrapport. Dit is het winnende verhaal:
Lucia
Hoe kwam hij daar toch steeds op? Meestal kon ze zijn vragen
wel terugvoeren naar een of andere min of meer recente gebeurtenis. Vaak niet
direct, maar toch. Ze was het afgelopen jaar een ware meester geworden in het
herkennen van de oorsprong van zijn vragen. Maar goed ook, want niet antwoorden
viel niet in goede aarde. Wat heet. Heftige irritatie was steevast het gevolg
en dat diende ze te vermijden had men haar in het ziekenhuis geadviseerd.
De vraag leek ook steeds frequenter terug te komen. Wat had ze de vorige keer ook alweer geantwoord? Koortsachtig pijnigde ze haar geheugen. Zonder succes. Voor de tweede keer zette ze haar escape in. ‘Waat zegde, Jan?’ Het gaf haar vaak net genoeg tijd om hem af te leiden om vervolgens met een nietszeggend, maar tevredenstellend antwoord te komen. Deze keer lukte dat niet. Voor de derde keer vroeg hij het haar, nu met enige stemverheffing. ‘Ge got toch ni zoëmá óppe slup ván en vremde vrouw zitte?’
Men had hem bewusteloos gevonden op het terras. Wat er precies gebeurd was, was tot op de dag van vandaag onduidelijk. Twee weken had hij in coma gelegen. Toen hij daar uit ontwaakte, leek er in eerste instantie niets aan de hand. Maar toen hij keer op keer dezelfde vragen bleef stellen, was er toch uitgebreider onderzoek gedaan. Doktoren stonden echter voor een raadsel. Deze spontane mix van sensorische afasie en Gilles de la Tourette waren ze nooit eerder tegengekomen.
Zelf kon hij niet vertellen wat er toen gebeurd was. Op den duur bleek het ook niet meer bespreekbaar. Ze merkte dat hij haar vragen daarover ontweek. Lichamelijk knapte hij verder goed op, maar de vreemde symptomen bleven. Ge got toch ni zoëmá óppe slup ván en vremde vrouw zitte. Wat zou ze daar nu op zeggen? In haar hoofd scande ze een aantal mogelijkheden. ‘Maar joawaal, daat môg grös’; ‘Och waat, daat doon dur zoaveul.’ Maar ze twijfelde.
‘Tòch?’, bulderde hij nu, ‘Ge got toch ni zoëmá óppe slup ván en vremde vrouw zitte?’ ‘Och waat, daat doon dur zoaveul.’ Het was er uit voor ze er erg in had. Ze schrok. Want meteen sloeg het gesprek dood. Jan zweeg abrupt. Secondenlang. Minuten. Stil. Geladen stil. Ze concentreerde zich op het geluid van de fietsbanden. In bange afwachting van wat er nu ging komen. Ze keek vanuit een ooghoek naar hem en zag de poster in de abri die ze voorbij fietsten. Lucia Rijker. Het was Jan die opeens de stilte doorbrak. ‘Ik duj ut evvel ni mier.’
De vraag leek ook steeds frequenter terug te komen. Wat had ze de vorige keer ook alweer geantwoord? Koortsachtig pijnigde ze haar geheugen. Zonder succes. Voor de tweede keer zette ze haar escape in. ‘Waat zegde, Jan?’ Het gaf haar vaak net genoeg tijd om hem af te leiden om vervolgens met een nietszeggend, maar tevredenstellend antwoord te komen. Deze keer lukte dat niet. Voor de derde keer vroeg hij het haar, nu met enige stemverheffing. ‘Ge got toch ni zoëmá óppe slup ván en vremde vrouw zitte?’
Men had hem bewusteloos gevonden op het terras. Wat er precies gebeurd was, was tot op de dag van vandaag onduidelijk. Twee weken had hij in coma gelegen. Toen hij daar uit ontwaakte, leek er in eerste instantie niets aan de hand. Maar toen hij keer op keer dezelfde vragen bleef stellen, was er toch uitgebreider onderzoek gedaan. Doktoren stonden echter voor een raadsel. Deze spontane mix van sensorische afasie en Gilles de la Tourette waren ze nooit eerder tegengekomen.
Zelf kon hij niet vertellen wat er toen gebeurd was. Op den duur bleek het ook niet meer bespreekbaar. Ze merkte dat hij haar vragen daarover ontweek. Lichamelijk knapte hij verder goed op, maar de vreemde symptomen bleven. Ge got toch ni zoëmá óppe slup ván en vremde vrouw zitte. Wat zou ze daar nu op zeggen? In haar hoofd scande ze een aantal mogelijkheden. ‘Maar joawaal, daat môg grös’; ‘Och waat, daat doon dur zoaveul.’ Maar ze twijfelde.
‘Tòch?’, bulderde hij nu, ‘Ge got toch ni zoëmá óppe slup ván en vremde vrouw zitte?’ ‘Och waat, daat doon dur zoaveul.’ Het was er uit voor ze er erg in had. Ze schrok. Want meteen sloeg het gesprek dood. Jan zweeg abrupt. Secondenlang. Minuten. Stil. Geladen stil. Ze concentreerde zich op het geluid van de fietsbanden. In bange afwachting van wat er nu ging komen. Ze keek vanuit een ooghoek naar hem en zag de poster in de abri die ze voorbij fietsten. Lucia Rijker. Het was Jan die opeens de stilte doorbrak. ‘Ik duj ut evvel ni mier.’
Geert van den Munckhof
Geen opmerkingen:
Een reactie posten