Het moet niet te gek
worden: alwéér een ingezonden bijdrage. Zo wordt het nog eens wat. Het stukje
is ditmaal van Jan Duijf (voor alle duidelijkheid: die uit de Kloosterstraat in
Horst en dus niet die van Cambrinus) – waarvoor dank. Reacties zijn zoals
altijd welkom, net als nieuwe ingezonden bijdragen.
De witte kont aan de Hofweg is. En staart ons recht in het
gezicht. En laat elke keer als je haar passeert een gore en vies stinkende
scheet recht in je smoel.
Als u een lezer bent met taalgevoel en een
taalspelletjesliefhebber, dan volgt u mij nu zonder dralen, en zegt u drie
keer, drie maal achter elkaar: ‘broeikaswand’. Met telkens de nadruk op de
eerste lettergreep. Het is de uitdaging en de kunst om te huppen van de
verliefde, via de onverschillige, naar een pissige toon. Dat biedt de beste
garantie voor een optimaal taalgenot. Persoonlijk heb ik een lichte voorkeur
voor de kwaaie uitdrukkingsvorm van het woord ‘broeikaswand’. Nauwelijks
bijgekomen van de volstrekt logische samenstelling van het woord, en zijn
verpletterende visuele indruk, krijg ik het ternauwernood uit mijn strot.
Persen past in zijn ritmiek prima bij de tot het staccato uitnodigende
woordklank: broei-kas-wand. De beloning is des te groter als het dan toch lukt:
verbijstering en verplettering verenigd in een samensmelting van klank en
ritme. Een diepe ontroering is dan mijn deel.
Ik respecteer, nee: bewonder; de mensen op de schrale
zandgronden die zo capabel zijn om de nodige vruchten (en bloemen) te plukken
van een slimme vorm van klimaatbeheersing. De glastuinderij houdt de regen,
hagel en sneeuw buiten en de hagelkruizen kunnen worden opgeborgen in de
monumentenzorg.
Mijn kinderen hebben gelukkig allemaal de luxe van het
werken in de kas mogen ervaren: voor hen geen bittere koude of helse regenbuien
op de aardbeienplak. Zij kennen geen rugkrommend delven van wit goud.
De valse romantiek van het Aardbeienland kan mij niet
bekoren. Bij ons op de plak kregen we geen pannenkoeken of aardbeienijs. Laat
staan een lekker pilsje. Het was hard aanpoten.
Ja, de tuinbouw achter glas betekent in meerdere opzichten
een verlichting.
Tot op de dag van vandaag ben ik nieuwsgierig naar
broeikasproducten. Ik wierp altijd een spiedende blik door het broeikasglas om
te kunnen genieten van een kleurrijk mozaïek van knalrode, -gele of -groene
paprika’s, de tros- en lekkere tomaten, de harige augurken en handgemaakte
gerbera’s. Ik hoop vooral, en telkens weer, een glimp op te kunnen vangen van
de tijdloze en romantische rode roos. Maar, die broeikas hoort helaas bij het
verloren landschap van mijn jeugd. De moderne broeikaswand is ondoorzichtig
wit. Ik mag geen groente- of bloemengluurder meer zijn.
De agrarische lobby is groot voorstander van de
zelfgroeiende broeikas. Voor sommigen is de kont van de moderne, grote broeikas
als een oogverblindend blinkende witte parel in een verder saaie omgeving van
eeuwig groen. Volgens deze vernieuwers moet je de driehonderd meter lange, en vijftien
meter hoge, witte rechthoek aan de Hofweg hoogstens verstoppen achter een
gesubsidieerde boom of een door Europa betaalde heg. Ze zijn te beroerd om daar
werk van te maken. De gemeente steekt geen vinger uit.
De witte kont aan de Hofweg is. En staart ons recht in het
gezicht. En laat elke keer als je haar passeert een gore en vies stinkende
scheet recht in je smoel.
Na lang turen naar de witte broeikaswand begint het stilleven aan de Hofweg te bewegen als de schilderwerken van Marc Rothko
BeantwoordenVerwijderen