maandag 9 december 2013

Klein mysterie 508 – Leesplankje (3)

Horst-sweet-Horst had er al stiekem op gehoopt en ontving deze week inderdaad een uitvoerige reactie van Ger Gubbels op het stukje over het Horster Laesplaenkske. Hieronder wordt ze weergegeven. In afwachting van verdere reacties (u kunt in de loop van de week nog minimaal één uitvoerige reactie verwachten) laat ik mijn eigen commentaar voorlopig even achterwege, al wil ik wel alvast kwijt dat het me van Ger tegenvalt dat hij een kwekker-zegger is. En vörke als meervoud van dat ding waarmee je eet? Wat zullen we nou krijgen zeg?

Enfin, hier komen ze, Gers bijzonder lezenswaardige beschouwingen bij de achttien woorden van het Horster Laesplaenkske:
moêrvroeger veel gebruikt. Bij ons stond er altijd een moêr op het fornuis, want dan had je altijd warm water (tenzij het fornuis niet brandde). Het woord fluitketel hebben we nooit gebruikt. Tegenwoordig bestaat het woord niet meer, omdat het ding er ook niet meer is
kappes: nooit gebruikt. Het was altijd koël of mós
jietsveel gebruikt, kaorezeiker nooit (of als curiositeit). Tegenwoordig altijd mus, behalve als we de mus negatief benaderen, dan zijn het weer ‘die verrekte jietse’
kwekvaorsvroeger wel gebruikt, maar kwekker nam het gauw genoeg over. Tegenwoordig nauwelijks meer, omdat je geen kwekkers meer ziet of hoort. Was kwekväörs trouwens het meervoud?
kwakelvroeger en nu, al was het maar, omdat zo’n ding nou eenmaal meer op een kwakel lijkt dan op een dennenappel
moelbaernooit gebruikt, behalve als voorvoegsel bij ‘-bos’
kierke: veel gebruikt. Volgens mij (van de boerderij) is kierke geen synoniem voor bag. Een kierke is jonger, een kierke kon je “knoevele”, een bag was daar te groot voor en stonk ook. Een kierke rook.
vrommesvroeger veel gebruikt, tegenwoordig ook nog wel, maar dan met name tussen oktober en maart (als ik weer meer dialect denk: dan komen ook weer de telders en de verkette, die de rest van het jaar gewoon borde en vörke heten)
taffeltreknooit gebruikt. Onze buren in Melderslo wel en ik vond het toen al een bijzonder woord
piersvroeger en nu. Perziken bestaan ook, maar dan op sap
zoebelevroeger en nu. Uniek  woord, niet vervangbaar door één Nederlands woord. Zoebele is een combinatie van (lolly)likken, (op het touwtje-van-je-muts) sabbelen, (dropje)zuigen en duimen
iëmer: vroeger altijd, nu nooit meer
moêtwäörmgebruik ik nooit (terwijl mijn vader volgens mij nooit “mol” heeft gezegd). Misschien een leuk programma-idee voor de Reindonk: “Wie is de moëtwäörm?”, gepresenteerd door Linda de Moêtwäörm
listevroeger altijd. Tegenwoordig draag ik “’ne reem um de bóks op te halde”. Het alternatief bretels heb ik nooit gebruikt (evenmin als het, denk ik, nog oudere haelpe)
snuutje: nooit gebruikt, ken het wel, vond het toen al een prehistorisch woord
kiepsveel gebruikt, vroeger en nu. Dat komt ook omdat we bij de harmonie bij buitenoptredens altijd de “kieps” op moesten. Het woord kieps heeft lang standgehouden ten opzichte van de pet. Tegenwoordig speelt de harmonie blootshoofds, dus zal het woord kieps binnen een aantal jaren verdwijnen
slaatheb ik nooit gezegd, vroeger wel gehoord, maar niet vaak. Oppe Melderse was het meestal “slaaj”, volgens mij
wektoen en nu. Vroeger was “wek” witbrood en “broëd” roggebrood (in elk geval bij ons). Als je dan te veel hagelslag op je boterham had, moest er broëd op. Tegenwoordig zeggen we bijna altijd wek, zelden brood met af en toe een (Venrayse) mik er tussendoor.

Samengevat:
- slaat, snuutje, taffeltrek, moelbaer, moêtwäörm en kappes nooit gebruikt
- kwekvaors, kierke, iëmer wel gebruikt, tegenwoordig niet meer
- de overige woorden komen nog regelmatig in mijn vocabulaire voor

Geen opmerkingen:

Een reactie posten