Horst-sweet-Horst had
er al stiekem op gehoopt en ontving deze week inderdaad een uitvoerige reactie van
Ger Gubbels op het stukje over het Horster Laesplaenkske. Hieronder wordt ze weergegeven. In
afwachting van verdere reacties (u kunt in de loop van de week nog minimaal één
uitvoerige reactie verwachten) laat ik mijn eigen commentaar voorlopig even
achterwege, al wil ik wel alvast kwijt dat het me van Ger tegenvalt dat hij een
kwekker-zegger is. En vörke als
meervoud van dat ding waarmee je eet? Wat zullen we nou krijgen zeg?
Enfin, hier komen ze, Gers bijzonder lezenswaardige beschouwingen bij de achttien woorden van het Horster Laesplaenkske:
moêr: vroeger veel
gebruikt. Bij ons stond er altijd een moêr
op het fornuis, want dan had je altijd warm water
(tenzij het fornuis niet brandde). Het woord fluitketel hebben we nooit
gebruikt. Tegenwoordig bestaat het woord niet meer, omdat het ding er ook niet
meer is
kappes: nooit
gebruikt. Het was altijd koël of mós
jiets: veel gebruikt, kaorezeiker nooit (of als curiositeit).
Tegenwoordig altijd mus, behalve als we de mus negatief benaderen, dan zijn het
weer ‘die verrekte jietse’
kwekvaors: vroeger wel gebruikt, maar kwekker nam het gauw genoeg over.
Tegenwoordig nauwelijks meer, omdat je geen kwekkers
meer ziet of hoort. Was kwekväörs
trouwens het meervoud?
kwakel: vroeger en nu, al was
het maar, omdat zo’n ding nou eenmaal meer op een kwakel lijkt dan op een dennenappel
moelbaer: nooit gebruikt, behalve als
voorvoegsel bij ‘-bos’
kierke: veel gebruikt. Volgens
mij (van de boerderij) is kierke geen
synoniem voor bag. Een kierke is jonger, een kierke kon je “knoevele”, een bag was
daar te groot voor en stonk ook. Een kierke
rook.
vrommes: vroeger veel gebruikt, tegenwoordig
ook nog wel, maar dan met name tussen oktober en maart (als ik weer meer
dialect denk: dan komen ook weer de telders
en de verkette, die de rest van het
jaar gewoon borde en vörke heten)
taffeltrek: nooit gebruikt. Onze buren
in Melderslo wel en ik vond het toen al een bijzonder woord
piers: vroeger en nu.
Perziken bestaan ook, maar dan op sap
zoebele: vroeger en nu. Uniek woord, niet vervangbaar door één Nederlands woord. Zoebele is een combinatie van
(lolly)likken, (op het touwtje-van-je-muts)
sabbelen, (dropje)zuigen en duimen
iëmer: vroeger altijd, nu
nooit meer
moêtwäörm: gebruik ik nooit (terwijl mijn
vader volgens mij nooit “mol” heeft gezegd). Misschien een leuk programma-idee voor de Reindonk: “Wie is de
moëtwäörm?”, gepresenteerd door Linda de Moêtwäörm
liste: vroeger altijd.
Tegenwoordig draag ik “’ne reem um de
bóks op te halde”. Het alternatief
bretels heb ik nooit gebruikt (evenmin als het, denk ik, nog oudere haelpe)
snuutje: nooit gebruikt, ken het
wel, vond het toen al een prehistorisch woord
kieps: veel gebruikt,
vroeger en nu. Dat komt ook omdat we bij de harmonie bij buitenoptredens altijd
de “kieps” op moesten. Het woord kieps
heeft lang standgehouden ten opzichte van de pet. Tegenwoordig speelt de
harmonie blootshoofds, dus zal het woord kieps
binnen een aantal jaren verdwijnen
slaat: heb ik nooit gezegd,
vroeger wel gehoord, maar niet vaak. Oppe
Melderse was het meestal “slaaj”, volgens mij
wek: toen en nu. Vroeger
was “wek” witbrood en “broëd” roggebrood (in elk geval bij ons). Als je dan te
veel hagelslag op je boterham had, moest er broëd
op. Tegenwoordig zeggen we bijna altijd wek, zelden brood met af en toe een
(Venrayse) mik er tussendoor.
Samengevat:
- slaat, snuutje, taffeltrek, moelbaer, moêtwäörm en kappes nooit gebruikt
- kwekvaors, kierke,
iëmer wel gebruikt, tegenwoordig niet
meer
- de overige woorden komen
nog regelmatig in mijn vocabulaire voor
Geen opmerkingen:
Een reactie posten