Mijn antenne voor poëzie staat weer eens verkeerd afgesteld
(van J. mag ik niet langer schrijven dat ik geen antenne heb voor poëzie –
daarom maar zo). Het gaat om de interpretatie van een gedicht van de Horster
dialectschrijver en –dichter Jan Verheijen (1934-2008), alias Jan ván Teng. Het
is getiteld ‘Ted op jâch’, dateert uit 1975 en is gepubliceerd in zowel Zò bót ás en hiëp (1993) als Einstein vur ôs sorte (1995). Ik neem het
hier over uit eerstgenoemde publicatie omdat de daarin verschenen versie (die heel
licht afwijkt van die in Einstein vur ôs
sorte) me net iets beter bevalt:
Ted op jâch
(Mini-strip zônder
teikening)
Doa giët Ted
(gewaer ânne schouwer,
leenks luüpt ennen hoond,
rêchs luüpt ennen hoond),
’t böske i.
Ge huurt ’t paave,
twië kiër.
Doa keumpt Ted
(gewaer ânne schouwer,
leenks hungt ennen hoond,
rêchs hungt ennen hoond),
’t böske oët.
Kiek, nouw giët Ted á.
Enne jeppe.
Ik stuitte er onlangs min of meer bij toeval op en vind het
een meesterlijk gedicht. Waarom? Omdat het heel beeldend én geserreerd is
geschreven. Omdat de vanzelfsprekendheid en emotieloosheid waarmee jagers
doorgaans te werk gaan er zo goed in tot uiting komt. Omdat dat prachtige
‘paave’ veel beter uitdrukt wat er gebeurt dan ‘knalle’ of ‘schete’. Omdat er
enkele woorden in voorkomen waarvan ik de betekenis niet ken (ágoan) of niet meer kende (jeppe – d’r enne vatte). Omdat ik me Ted
nog wel voor de geest kan halen, evenals de agitatie van m’n moeder als Ted en
z’n eveneens jagende broers op zaterdagmiddag bij ons in de buurt door het
struweel struinden en zo nu en dan een doffe knal opklonk.
Waar mijn dichterlijke antenne me dan in de steek laat? Nou,
bij die twee honden die over de schouders van Ted hangen bij zijn wederkeer uit
het bos. Je mag aannemen dat de dichter de lezer hier bewust op het verkeerde
been zet. Je (ik althans) zou immers verwachten dat Ted met twee over z’n
schouders hangende fazanten, hazen of konijnen uit het bos zou komen. Maar twee
honden? Waarom? Gewoon om het verwachtingspatroon van de lezer te doorbreken?
Omdat het een (mini-)strip is en dat genre humor vereist? Om – ik kan het me
nauwelijks voorstellen – Ted in een kwaad of minder gunstig daglicht te
stellen? Of – ik kan het me nog slechter voorstellen – om te choqueren?
Zou ik het gedicht minder hebben gewaardeerd als fazanten,
hazen of konijnen over de schouders van Ted hadden gehangen in plaats van
honden? Ik denk het niet. Zou ik er dan ook zo lang bij hebben stilgestaan en
een stukje aan hebben gewijd? Ik denk het niet. Impliceert dat dan niet dat
juist die honden het tot een meesterlijk gedicht maken? Ik weet het niet.
Je hebt een antenne voor poëzie! Nu nog stoppen met het zoeken van de juiste stand! Gedichten bevatten niet één zuiver signaal, maar zijn net als de wereld vol met geluid; geroezemoes, valse en zuivere tonen, verstaanbaar en onverstaanbaar, zacht en hard, onpersoonlijk en persoonlijk en jouw moeder en Jan van Teng hebben het vast samen eens over Ted gehad.
BeantwoordenVerwijderenJ.