Ik verleg m’n route, sla linksaf en beland op het pad waar ik een week of twee geleden een man in groene, bosachtige kleding passeerde die opdook uit het struikgewas om iets onder de snelbinder van z’n tegen een boom geparkeerde groene vouwfiets te doen en die vervolgens, terwijl ik verder liep, een meter of vijftien achter me bleef fietsen. Ditmaal geen spoor van man of fiets.
Na enkele tientallen meters sla ik rechtsaf en vervolgens opnieuw rechtsaf, met de bedoeling weer op m’n oorspronkelijke route te komen. Ik bevind me nu op een ballastweg. Een megalandbouwvoertuig dat meer dan de volle breedte van de weg beslaat dwingt me de berm in. Een tweede, iets minder mega landbouwvoertuig volgt. Dwars in de laadbak voor de cabine ligt een mobiel toilet. De bestuurder wekt niet de indruk zicht te hebben op de weg. Uit voorzorg zoek ik nogmaals de berm op.
Verder lopend over de ballastweg zie ik in de verte van rechts een zilvergrijze Mercedesachtige auto de weg opdraaien in mijn richting. Ik verstar. De zilvergrijze Mercedesachtige auto stopt na enkele meters. Ik kijk er niet naar uit de auto en vooral zijn inzittenden te passeren. Ik draai me om en loop in versneld tempo verder.
Vanuit de verte komt een man met loslopende hond me tegemoet. Geen zin in een ontmoeting. Ik draai me opnieuw om. De zilvergrijze Mercedesachtige auto is inmiddels van rijrichting veranderd en rijdt stapvoets richting het uiteinde van de ballastweg.
Ik vervolg mijn weg en sla linksaf een zandpad in. Ik bevind me nu op de route die ik in gedachten had. Een man en een vrouw – echtpaar of moeder en zoon? – komen me tegemoet. Ze beantwoorden mijn groet niet.
Ik sla linksaf een zandpad in en ga aan het einde daarvan links, een ballastweg op. Na honderd meter staan ter linkerzijde een vrouw in motorpak en een man in camouflagekleding bij een quad. Ik groet. De man mompelt iets terug. De vrouw blijft met haar rug naar de weg gekeerd staan en doet alsof ik lucht ben.
Iets voorbij de man en vrouw met quad sla ik linksaf een zandpad in. Aan het einde daarvan rechts en dan steeds rechtdoor. Ik passeer de plek waar de zilvergrijze Mercedesachtige auto geparkeerd stond. Sporenonderzoek ter plekke leidt niet tot resultaat.
Ik loop voorbij het pad van de man met de groene, bosachtige kleding en de groene vouwfiets. Nog steeds geen spoor van man of fiets. Honderd meter verder komt een man met een woest aanzien, gehuld in shabby kleren, me tegemoet. Hij beantwoordt mijn groet als we elkaar passeren.
Tweehonderd meter voor ik bij m’n fiets ben loopt op een zijpad van links een man met een hond aan de lijn. De afstand is te groot om elkaar te groeten. Verder lopend hoor ik de hond vlak achter me snuffelen. Ik kijk er niet naar uit om om te kijken. Honderd meter voor m’n fiets duikt een motorcrosser rechts het bos in op een plek waar geen pad is. Ik hoor de hond nog steeds. Vijftig meter voor m’n fiets kijk ik om. Geen hond, geen man, geen motorcrosser.
Ik ontsluit m’n fietsslot. Bij de eerste kruising stop ik om passerend gemotoriseerd verkeer voorrang te verlenen. Van links rijdt een zilvergrijze Mercedesachtige auto voorbij. Ik verstar. Ik steek de kruising over en stap af. En kijk. De zilvergrijze Mercedesachtige auto is stapvoets gaan rijden, komt bijna tot stilstand, rijdt dan weer stapvoets verder en slaat na enkele honderden meters rechtsaf de ballastweg in waar ik ‘m eerder al zag.
Stapvoets rijdend verdwijnt de zilvergrijze Mercedesachtige auto uit mijn blikveld, de bossen in.
Ik stap weer op m’n fiets en keer huiswaarts.