Na m’n eindexamen heb ik, om de extra lange zomervakantie
wat te bekorten, een kleine twee maanden in de wegenbouw gewerkt. Lange dagen,
hard werken, markante beroepsgenoten. Plus het gevoel van voldoening
godvergeten oorden als Linne, Kelpen en Stramproy toch een stapje verder in de
beschaving te hebben gebracht (als ik dergelijke dorpen nu nog wel eens met een
bezoek vereer staat de lokale fanfare me dan ook steevast al op te wachten).
Een van m’n collega’s van destijds, Piet H., was iemand met
een licht filosofische inslag. Terwijl we in de moordende hitte samen ergens
(was het nu in Asenray of in Boukoul?) de voor een nieuw wegdek noodzakelijke
voorbereidingen aan het treffen waren, merkte Piet ineens plompverloren op hoe
het in de toekomst toch verder moest met die asfaltlagen. Niet begrijpend
staarde ik ’m aan. Waarop hij verduidelijkte dat wegen ooit dijken zouden
worden als men nieuwe asfaltlagen telkens maar op de oude bleef aanleggen.
Inderdaad iets waar je vragen bij kunt stellen. Maar vergeleken met
voedselschaarste, de kloof tussen arm en rijk en de uitputting van de natuurlijke
hulpbronnen leek dit me een net iets minder urgent probleem. Ik deed er verder
het zwijgen toe en concentreerde me weer op m’n zegenrijke werk voor Asenray of
Boukoul (of was het toch Asselt?).
Pas deze week, drie decennia later, realiseerde ik me hoezeer
ik Piet destijds tekort heb gedaan door z’n opmerking niet helemaal serieus te
nemen. Bij de aanblik van het onlangs van een verse asfaltlaag voorziene Peeldijkje
(dat de Herenbosweg met de Tienrayseweg verbindt) begon het me ineens te dagen.
De automobilist zal het waarschijnlijk niet opvallen, de fietser
of wandelaar des te meer. Wordt hij of zij de berm ingedrukt, dan wacht hem of haar a hell of a job om weer terug op het
asfalt te geraken. Gewapend met een Samsom schoollineaal heb ik het nagemeten:
op sommige plaatsen bedraagt de kloof tussen wegdek en berm maar liefst zestien
centimeter.
Stijgingspercentages van om en nabij de honderd zijn geen
uitzondering. De Grand Canyon verbleekt erbij. Hier zijn cols ontstaan die voor
het merendeel van de tegenwoordige generatie Nederlandse Tour de Francerenners
een te zware opgave zouden zijn.
Nu weet ik wel: die bermen worden binnenkort weer opgehoogd.
Op een enkele plaats langs het Peeldijkje is dat zelfs al gebeurd.
Maar hoe moet dat met die rammelstroken?
En vooral: hoe is de aanblik als we tien asfaltlagen verder
zijn? Piet H. indachtig: worden wegen inderdaad dijken? Bergen zelfs? Zo komen
die Nederlandse bergen van Thijs Zonneveld er gewoon zonder dat hij er zelf
iets voor hoeft te doen. Wen er maar vast aan: Peeldijkje in plaats van Alpe
d’Huez.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten