Vanochtend, omstreeks half twaalf.
Heb ik weer. Rondje
fietsen, staan er op de kruising Blaktdijk-Hoogbroek (in het grensgebied tussen
Sevenum en Kronenberg) ineens vier schapen doodgemoedereerd uit een plas water
te drinken.
In de verre omtrek geen mens te bekennen. Doorfietsen en
doen alsof mijn neus bloedt? Verleidelijk maar onverantwoord, weet ik als
ervaringsdeskundige op het gebied van het aanrijden van loslopende schapen.
Wacht, daar komt in de verte een tractor aanrijden.
Ongetwijfeld de schapenboer.
Niet dus. De tractorbestuurder kijkt nadrukkelijk de andere
kant op en rijdt door.
Wat te doen? Dierenpolitie bellen? Bestaat die nog?
Dan stopt een rode auto. Een man stapt uit.
Hij: ‘Zullen we de schapen die wei indrijven?’
Ik: ‘Zouden ze daar wel in thuishoren? Zo’n grote wei voor
vier schapen?’
Hij: ‘Misschien niet, maar dan zijn ze tenminste van de weg
af. En wat anders?’
Ik: ‘Klopt, is waarschijnlijk inderdaad het beste dat we
kunnen doen.’
Met behulp van zijn kinderen drijven we de schapen de aanpalende
wei in. Met behulp van zijn kinderen sluit hij de wei provisorisch af (mijn
notoire onhandigheid verhindert me daaraan een bijdrage te leveren).
Ik: ‘Zullen ze niet opnieuw ontsnappen?’
Hij: ‘Nee hoor, ik heb zelf schapen, dus ik weet een beetje
hoe het werkt.’
De schapen verwijderen zich al snel een meter of twintig van
de provisorische afsluiting. Nadat we tevreden hebben vastgesteld dat we vandaag alvast één goede daad hebben verricht, rijden de man en zijn kinderen
weg. Opgelucht spring ik zelf ook weer op mijn fiets.
Na honderd meter kijk ik nog een keer om. De schapen staan
bij de provisorische afsluiting.
Shit. Terug. Omdat ze niet de indruk wekken te willen ontsnappen, vervolg
ik mijn fietsrondje. Toch niet helemaal zeker van m’n zaak neem ik een
kwartiertje later nogmaals poolshoogte. Schapen midden in de wei. Voldaan fiets ik huiswaarts.
Thuis knaagt er iets. Toch niet echt absoluut helemaal zeker
van m’n zaak fiets ik anderhalf uur later weer terug naar de Blaktdijk.
Provisorische weiafsluiting naar de filistijnen, geen schaap
meer te zien.
Zelfverwijt steekt onmiddellijk de kop op. Waarom heb ik de
politie niet gebeld? Waarom ben ik zo stom geweest de man met de rode auto te
geloven toen hij zei dat de provisorische afsluiting afdoende was? Mijn
gemoedstoestand wordt er niet beter op als in de verte het geluid van een
sirene klinkt. Het zal toch niet?
In de hoop de schapen tegen het lijf te lopen kam ik de
omgeving af. IJdele hoop. Gedeprimeerd keer ik terug naar huis. Onderweg zie ik
in een deugdelijk omheinde wei aan de Tichelweg, omstreeks vijfhonderd meter van de kruising
Blaktdijk-Hoogbroek, vier schapen uitgeteld onder een wilgenstruik liggen.
Vier? Vier!
Met vallen en opstaan weet ik ze tot op een
meter te benaderen. Ik maak foto’s van de nummers op hun oormerken en fiets
vervolgens snel naar huis om de nummers daar te vergelijken met de nummers op
de eerder op de kruising Blaktdijk-Hoogbroek gefotografeerde oormerken.
Zijn
die vermaledijde oormerken toch nog ergens goed voor? Jawel hoor: de nummers zijn identiek. Zucht van verlichting.
Wat me interesseert: hoe zijn de schapen weer in hun
thuiswei beland? Iemand die het weet?