maandag 25 november 2013

Klein mysterie 505 – Leesplankje (1)

Een leesplankjestentoonstelling in Roermond was een mooie aanleiding m’n Horster Laesplaenkske weer eens tevoorschijn te halen. Het naar schatting dertig jaar geleden door sportclub UVB uitgegeven leesplankje is een bezit dat ik koester (klik op de afbeelding om haar te vergroten).
Je kunt het vanuit allerlei invalshoeken benaderen, maar ik beperk me hier en nu tot de vraag in hoeverre ik de achttien woorden van het Horster Laesplaenkske ken en gebruik (en het zou fijn zijn als u hetzelfde deed). Daar gaan we:   

Moer (fluitketel; volgens de Horster woordenlijst È maes inne taes trouwens geschreven als ‘moêr’). Nooit gebruikt, mij zelfs volslagen onbekend.

Kappes (volgens È maes inne taes een ‘rónde witte koël’. Klopt dat? Of zijn alle kolen kappese?). Ken het wel, gebruik het nooit en niet alleen omdat ik geen wittekooleter ben. Kool is bij mij koël.
Jiets (huismus). Frequent gebruiker, hoewel minder dan vroeger. Waarom? Omdat je tegenwoordig veel minder jietse ziet. Verdreven door de merlinge? Koarezeiker, het minstens even mooie equivalent van jiets, is mij eveneens bekend; ik bezig het ook wel eens, alleen te weinig. Verbeterpuntje.

Kwekvoars (kikker). Horstenaar zijn en ‘kikker’ zeggen? Onmogelijk! Kwekker (volgens È maes inne taes een equivalent van kwekvoars) gebruik ik daarentegen nooit. Is even afstotelijk als het dier waarvoor het de benaming is.

Kwakel (dennenappel). ‘Wat heb je vanmiddag gedaan?’ ‘Kwakels … euhh … dennenappels geraapt.’ Typisch zo’n woord waarbij je moet zoeken naar de Nederlandse vertaling omdat het er al van jongs af aan zit ingebakken dat kwakels kwakels zijn.

Moelbaer (bosbes). Klassieker, veel Horsterder kan het niet worden.

Kierke (big). Zegt me niets, excuses. Bag, wat hetzelfde betekent, wel. Toch is een big bij mij in het Horster een biggetje. Triest, ik weet het, maar het is niet anders.
Vrommes (vrouw). Ken het, gebruik het eigenlijk alleen als ik een beetje interessant wil doen. Ik verkeerde ook in de veronderstelling dat het altijd een een negatieve bijklank had: ‘Daat is meej toch en akelig vrommes!’

Taffeltrek (tafellade). M’n opa en oma hadden een tafel met taffeltrek. Dus ik ken het woord, weet wat het betekent, maar geloof niet dat ik het de afgelopen twintig jaar ook maar één keer heb uitgesproken. ‘Tafellade’ trouwens evenmin.

Piers (perzik). Zouden er Horstenaren zijn die géén piers zeggen?
Zoebele (sabbelen). Natuurlijk zegt zoebele mij wat! Wat wil je ook als je tot je tiende op je doem hebt gezoebeld? Weer zo’n woord dat eigenlijk onvertaalbaar is. In het Nederlands mag het dan sabbelen of zabbelen zijn, voor mijn gevoel is dat toch heel iets anders dan zoebele.

Iëmer (emmer). Ken het wel, gebruik het nooit. Een emmer is bij een emmer.

Moêtwöärm (mol). Echt zo’n woord waarover je aarzelt om het in het dialect uit te spreken omdat je bang bent dat je niet begrepen wordt. Ken het dus, gebruik het zelden. En een molshoop? Is voor mij een molshoeëp. Moêtwöärmhoeëp heb ik nog nooit gehoord. Bestaat het wel?
Liste (bretels). Ken het wel, gebruik het nooit, heb het nooit gebruikt. Zou je me vragen ‘Wat is het Horster woord voor bretels?’, dan zou ik antwoorden: ‘Haëlpe.’ Maar dat zijn volgens Zò bót as en hiep, de andere Horster woordenlijst, ‘liste die âchter ánne bóks vâst genaejd zitte’.

Snuutje (kusje). Ken het, gebruik het ook, alleen in een andere betekenis: als verkleinwoord van ‘mond’. Daat jungske haet en verrekes vies snuutje. Van hetzelfde laken een pak bij muulke: gebruik ik eveneens als verkleinwoord van ‘mond’, terwijl È maes inne taes het vertaalt als ‘kusje’.

Kieps (pet). Hoewel zelf geen kiepsendraeger meer, een woord dat tot m’n dagelijkse vocabulaire behoort. Leeft Kiepsen Ties eigenlijk nog?

Slaat (sla). Ken het, gebruik het nooit, heb het nooit gebruikt. Slaaj evenmin. Sla is bij mij sla.
Wek (brood). Ken het, gebruik het nooit (behalve in klöntjeswek), heb het zelden gebruikt. Hetzelfde geldt voor mik. Ik heb over m’n opvoeding weinig te klagen, maar op wek/mik-gebied hebben m’n ouders steken laten vallen.

Mijn score: van de 18 woorden ken ik er 16 en daarvan gebruik ik er 9 min of meer regelmatig. Waar ik nu zo benieuwd naar ben: welke van de achttien woorden kent u (niet)? Welke gebruikt u (niet)? Laat het me weten! Laat het elkaar weten! Door te reageren op dit bericht, door te reageren op het Facebookbericht of door een e-mail (horstsweethorst@gmail.com) te sturen naar Horst-sweet-Horst.

2 opmerkingen:

  1. Deze reactie is verwijderd door de auteur.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Ik ken ze allemaal (tuurlijk, anders krijg ik een wats om m'n oëre van ózze pap). Maar moer, kappes, kierke, vrommes, taffeltrek, iëmer, moêtwöärm, liste en snuutje gebruik ik nooit. De meeste daarvan gebruik ik in het Nederlands trouwens ook nooit omdat de gelegenheid óm ze te gebruiken er nooit is. Fluitketel? Biggetje? Tafellade? Bretels? Zie ik ze nog? Bestaan ze nog? Vrommes vind ik niet meer van deze tijd, daar klinkt wat van minachting uit. Iëmer is gewoon emmer of nemmer (ennenemmer ). Snuutje was vroeger thuis al een kusje. Slaat zeggen ze volgens mij meer richting de Afhang, Meterik. Maar jiets, kwakel, kieps, wek... prachtig toch! Net als merling, taes, taelder en schóttelslet.

    - Erwin Smits

    BeantwoordenVerwijderen