Toen het stukje over
complexen en gebouwen (klik hier) klaar was, stuurde ik het naar Anthony Wijnen
met de vraag of hij er zich mee kon verenigen. Ik kreeg een heel epistel terug.
Dat sloot hij af met de opmerking ‘Wim, ik weid nogal uit, maar hoop dat je
hier één of twee zinnen uit kan halen, ha ha’. Maar ik zou het zonde vinden er één of twee zinnen uit te halen. De
reactie van Anthony biedt namelijk een prachtig inkijkje in de denkwereld van
een stedenbouwkundige, ook nog gelardeerd met Horster voorbeelden. Intermezzo –
Complexen en gebouwen (1) (klik hier) moet daarom worden gezien als mijn interpretatie van
wat Anthony over complexen en gebouwen te zeggen heeft. In dit stukje nuanceert
en verdiept Anthony dat eerste stukje in eigen woorden.
‘Een stedenbouwkundige kijkt in de regel naar de samenhang
der dingen. Tussen de ene plek en de andere, tussen gebouwen en openbare
ruimte, tussen gebouwen onderling. Je snapt wel dat de beoordeling van deze
samenhang deels subjectief is omdat het gaat om een gevoel: een gevoel
voor schaal en verhoudingen.’
‘Het gaat niet zozeer over mooi of lelijk als wel over communicatie.
Een gebouw draagt iets bij aan een omgeving. Het is als het ware in
communicatie met zijn omgeving en ontleent of geeft er betekenis aan. De
voorkant van De Smidse draagt dus bij aan de sfeer op het Wilheminaplein maar tegelijkertijd
domineert het het plein en het voormalige postkantoor.’
‘Een gebouw is óók in communicatie met wie het bewoont,
gebruikt of bekijkt. Een gebouw is er namelijk niet voor zichzelf maar voor de bewoners,
gebruikers en bekijkers. Naar mijn idee draagt een gebouw bij aan de betekenis
van een locatie als het “gelezen” kan worden en zich laat (her)kennen. Dat kan
in één oogopslag of juist in een aantal stappen. Sommige gebouwen moet je eerst
begrijpen om ze te kunnen waarderen, net als schilderijen.’
‘Ik vind het belangrijk dat mensen de aard, opzet of
betekenis van een gebouw kunnen aflezen, het kunnen herkennen. Dit wordt
vergemakkelijkt bij een archetype van een gebouw, bijvoorbeeld een huis, een
kasteel, een schuur of een boerderij. Als een gebouw herkenbaar is kan het ook
betekenis krijgen of betekenis geven aan een locatie en waarde krijgen, niet
alleen voor bewoners en gebruikers, maar ook voor de inwoners en bezoekers van
een plaats.’
‘In mijn visie heeft een gebouw dus een communicatieve
functie. Het communiceert met zijn omgeving. Dit leidt tot herkenning,
erkenning (denk aan pand Mooren), waarde en waardering. Ik vind het als stedenbouwkundige
belangrijk dat mensen er een band mee kunnen opbouwen. Wat passend is, is vaak
afhankelijk van de locatie. Op de ene plaats past een stoer gebouw, op de
andere een gebouw dat refereert aan de historische betekenis van een plek (denk
aan de kasteeltorens van het Parkhotel) en weer ergens anders is misschien
juist eerder een bescheiden gebouw op z’n plaats dat zich voegt in zijn
omgeving.’
‘Het verschil tussen een gebouw en een complex is dat een
gebouw afleesbaar, herkenbaar is in zijn onderdelen. Het laat zien wat het is
of het nodigt uit het te ontdekken en te waarderen. Een complex heeft dat niet,
het is noch het een noch het ander, vlees noch vis. Er zit vaak geen
energie in. De onderdelen kloppen niet met elkaar. Het wil bijvoorbeeld een
statig pand zijn, maar daarvoor is het dan eigenlijk weer te groot. Dan wordt het
dus een lookalike (denk aan De Smidse:
wel sfeer, geen schaal). Of er zit geen deur in enz. In dat geval communiceert het
complex niet met zijn omgeving en is de kans op waardering ook kleiner.’
‘Ik denk overigens wel dat de meeste mensen De Smidse mooi
vinden. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt doet mooi of lelijk niet ter zake. Maar
natuurlijk is het prima als inwoners en gebruikers er tevreden over zijn. Een
gebouw of een aangelegde openbare ruimte is wat mij betreft ook van de bewoners
en gebruikers en inwoners. Als ontwerper moet je het dan loslaten en eventuele
problemen die in het gebruik nog kunnen ontstaan oplossen.’
Ik begrijp niet waarop de Smidse wordt aangemerkt als een gebouw zonder duidelijke identiteit? Ik vind dat het juist redelijk goed gelukt is het gebouw een identiteit te geven. Het gebouw is bedacht als appartementencomplex met onderin commerciële ruimte die het gat moest opvullen waar voorheen het gebouw van 'Janssen pop' stond. Door aan de voorzijde, zijde Wilhelminaplein, hier in het gevelbeeld gewerkt te hebben met reliëf, verschillende hoogtes maar vooral verticale geleding is getracht aan te sluiten bij de schaal en maat van de panden in de rest van het centrum. En daar zijn ze naar mijn idee zeer in geslaagd. Oké, aan de linkerkant had het gebouw misschien wat lager gekund om beter aan te sluiten op het naastgelegen pand, maar het stoort niet echt.
BeantwoordenVerwijderenKortom, ik vind het een redelijk geslaagd voorbeeld van het opvullen van een gat in de bebouwing met één gebouw zonder daarbij af te wijken van de schaal en maat van de omliggende bebouwing (m.u.v. de linkse hoek dan)
Groet Jeroen