11 november vandaag. Elfvaanelf. Ik zou hier een potje kunnen gaan zitten janken over het niet doorgaan van allerlei carnavalsactiviteiten, vandaag en de komende maanden. Alleen: waarom zou ik? Ergens over gaan zitten janken is me heus wel toevertrouwd, maar mijn geloofwaardigheid zou definitief naar de gallemieze zijn als ik me zou beklagen over het missen van iets dat ik niet als een gemis ervaar. Hoewel ik al mijn hele leven in een hoogst besmettelijke omgeving verkeer, ben ik nooit aangestoken door het carnavalsvirus. Of dat nog ooit zal gebeuren? Lijkt me sterk, al weet je het met die virussen van tegenwoordig natuurlijk nooit.
Sintermertesveugelke / Háj en roëj keugelke / Háj en blauw stertje / Huupsa Sintermerte.
De lampion waaraan je in de voorafgaande weken zo nijver had geknutseld en die op de avond zelf binnen vijf minuten in de fik vloog dan wel verkamezöld werd door een plotse windvlaag.
Schuimpjes in je plastic tas (van rugzakjes nog geen sprake) geworpen krijgen die een jaar lang hadden gerijpt in een niet goed afgesloten snoeptrommel.
Tiere liere liere / Hee woënt enne giere / Di wil ôs niks gaeve / Hi-j zal ni lang miër laeve (of was het ‘gere’, zoals het volgens de dialectnazi's hoort?)
Van die ongelooflijk verantwoord bezig zijnde mensen, van wie je geen snoep maar een gerimpeld mandarijntje kreeg of, nog erger, een blokje kaas en een partje van een gerimpeld mandarijntje aan een cocktailprikker.
Als het even kan de Noordsingelflat meepikken in het kader van kleine moeite, groot plezier.
Daags erna op school een deel van de oogst moeten inleveren ten behoeve van minder goed bedeelde kinderen.
Van later: de teloorgang van Sintermertesveugelke en de opkomst van een Nederlandstalig iets met de frase ‘de koeien hebben staarten’.
(Dit stukje verscheen vandaag in iets andere vorm ook in Via Horst-Venray)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten