Jet Jansen schreef in 1949 een bijzondere scriptie over
Griendtsveen. Vandaag de laatste aflevering in een serie van acht over deze
scriptie: over de toekomstperspectieven die Jet schetst voor Griendtsveen. Klik
hier, hier, hier, hier, hier, hier en hier voor de eerdere afleveringen.
‘Wat moet er gebeuren dat het dorpje niet zo bloedeloos blijft’, zo vraagt Jet zich
af in het slothoofdstuk van haar scriptie. Industrialisatie serveert ze af als een
irreële optie. Verdere ontginning van de Peel ziet ze wel als een serieuze
mogelijkheid:
De Maatschappij Griendtsveen had op dat moment nog ruim driehonderd hectare
onontgonnen grond in bezit. Maar de kosten van ontginning wogen voor de
Maatschappij niet op tegen de baten. Jet:
Maar Jet acht de kans niet groot dat de Maatschappij bereid zou zijn haar
onontgonnen gronden te verkopen, ‘want dan geeft zij het heft uit handen en is
haar tijd van alleenheerschappij voorbij’. Ze hekelt overigens ook het feit dat
de de Maatschappij haar onontgonnen gronden gebruikt als ‘duurzaam
beleggingsobject’.
Geen industrialisatie en grootschalige nieuwe ontginningen dus. Wat dan wel?
Jet gelooft vooral in het ‘opvoeren van het lokaal patriottisme’: jongeren die
in de stad gaan studeren en daarna terugkeren naar Griendtsveen om er een
dorpsgemeenschap op te bouwen ‘waar ze trots op willen zijn en die ze verder
willen brengen’. Dat is op dat moment volgens Jet niet het geval: de eigen
bevolking heeft geen goed woord over voor Griendtsveen.
Jet sluit dit hoofdstuk schuldbewust af met de erkenning dat haar
toekomstperspectieven voor Griendtsveen ‘zeer onvolledig en onvoldoende
uitgewerkt zijn’. Dat mag zo zijn, in elk geval haar vermoeden dat
industrialisatie en nieuwe ontginningen niet of moeilijk te realiseren zouden
zijn, is juist gebleken.
‘In een land waar de jonge boeren geen grond hebben om een boerderij te beginnen en emigreren, waardoor de beste en ondernemendste krachten Nederland verlaten, is het niet verantwoord, dat er vlakbij een groot stuk woeste grond ligt, waarop een aantal jonge boeren uit de eigen streek, die de grond kennen, en weten hoe zij ze moeten bewerken en wat er uit gehaald kan worden, een onzekere toekomst tegemoet gaan.’
‘Een ontginning zou eigenlijk alleen door een overheidslichaam ter hand genomen kunnen worden, die het werk in het algemeen belang uitvoert, want het vraagt een te groot kapitaal, dat op een te lange termijn uitgezet moet worden om voor een particulier uitvoerbaar genoemd te kunnen worden.’





Geen opmerkingen:
Een reactie posten